1 Samuel 19
Alle 2 beschikbare vertalingen
Toen Achab nu aan Izébel vertelde, wat Elias gedaan had, en hoe hij al de profeten met het zwaard had gedood,
Saul deelde zijn zoon Jonatan en al zijn hovelingen mee dat hij David wilde doden. Jonatan, de zoon van Saul, die David bijzonder genegen was,
zond Izébel een bode naar Elias met de boodschap: Zo mogen de goden mij doen en nog erger, als ik u morgen niet vermoord, zoals gij hen.
liet David weten: `Mijn vader Saul wil je doden. Wees morgenochtend op je hoede; zoek een schuilplaats en houd je verborgen.
Toen werd hij bevreesd en ging haastig heen, om zijn leven te redden. Te Beër-Sjéba in Juda aangekomen, liet hij daar zijn knecht achter,
Ik ga dan de stad uit en kom met mijn vader in jouw nabijheid staan. Dan spreek ik met mijn vader over jou en wat ik te horen krijg laat ik je weten.'
en trok zelf een dagreis ver de woestijn in. Hier zette hij zich onder een bremstruik neer, en bad om de dood. Hij verzuchtte: Nu is het genoeg, Jahweh! Neem mij het leven; want ik ben niet beter dan mijn vaderen.
Jonatan pleitte dus voor David bij zijn vader Saul en zei tot hem: `Laat de koning zich niet vergrijpen aan zijn dienaar David. Hij heeft niets tegen u misdaan. Integendeel, wat hij gedaan heeft is u zeer voordelig geweest.
En hij legde zich onder de bremstruik neer en sliep in. Maar opeens stiet een engel hem aan, en sprak tot hem: Sta op en eet.
Hij heeft zijn leven op het spel gezet; hij heeft de Filistijnen verslagen en Jahwe heeft heel Israël op grootse wijze bevrijd. U hebt het gezien en u hebt u erover verheugd. Waarom zoudt u zich dan vergrijpen aan onschuldig bloed en David zonder enige reden doden?'
Hij keek op, en daar stond aan zijn hoofdeinde een geroosterd brood en een kruik water! Hij at en dronk, en sliep weer in.
Saul luisterde naar Jonatan en zwoer: `Zowaar Jahwe leeft, David wordt niet gedood!'
Maar opnieuw stiet de engel van Jahweh hem aan, en sprak: Sta op en eet; want anders is de reis u te lang.
Toen riep Jonatan David en vertelde hem alles wat er gezegd was. Hij bracht David bij Saul en David diende hem weer zoals voorheen.
Nu stond hij op, at en dronk; en door de kracht van die spijs liep hij veertig dagen en veertig nachten, tot hij de godsberg Horeb bereikte.
Maar opnieuw brak de oorlog uit en David trok op om tegen de Filistijnen te strijden. Hij bracht hun een zware nederlaag toe en zij namen de vlucht.
Daar ging hij een grot binnen, om er te overnachten. Nu werd het woord van Jahweh tot hem gericht: Wat komt gij hier doen, Elias?
Toen maakte er een boze geest, door Jahwe gezonden, zich van Saul meester, terwijl die in zijn huis zat. Toen David op de citer speelde,
Hij antwoordde: Ik heb vurig geijverd voor Jahweh, den God der heirscharen. Want de Israëlieten hebben U verlaten, uw altaren verwoest, en uw profeten met het zwaard gedood; ik alleen ben overgebleven, en nu willen ze ook mij het leven benemen.
probeerde Saul hem met de lans die hij in zijn hand had aan de wand te steken, maar David ontweek hem, zodat de lans in de wand drong. Daarop nam David de vlucht en stelde zich die nacht in veiligheid.
Maar Jahweh sprak: Kom naar buiten, en ga op de berg staan voor het aanschijn van Jahweh. En opeens ging Jahweh voorbij. Voor Hem uit ging een hevige storm, die bergen kraakte en rotsen verbrijzelde; maar in de storm was Jahweh niet. Op de storm volgde een aardbeving; ook in de aardbeving was Jahweh niet.
Maar Saul zond boden om het huis van David te bewaken en hem 's morgens te doden. Mikal, de vrouw van David, waarschuwde hem echter en zei: `Als je vannacht niet weet te ontkomen, word je morgen gedood.'
Op de aardbeving volgde de bliksem; ook in de bliksem was Jahweh niet. Maar na het bliksemen suisde er een zachte bries.
Mikal liet David dus door het venster naar beneden; hij vluchtte weg en stelde zich in veiligheid.
Zodra Elias dit hoorde, bedekte hij zijn gelaat met zijn mantel. En er klonk een stem hem tegen, die sprak: Wat komt ge hier doen Elias? (b) En hij ging naar buiten, en
Daarop pakte Mikal de huisgoden en legde die op het bed; zij legde een vlechtsel van geitehaar op de plaats van het hoofd en spreidde er een deken over uit.
Hij antwoordde: Ik heb vurig geijverd voor Jahweh, den God der heirscharen. Want de Israëlieten hebben U verlaten; zij hebben uw altaren verwoest en uw profeten met het zwaard gedood; ik alleen ben overgebleven, en nu willen ze ook mij het leven benemen.
Toen Saul dan boden zond om David gevangen te nemen, verklaarde zij: `Hij is ziek.'
Nu sprak Jahweh tot hem: Keer op uw schreden terug, en ga Chazaël zalven tot koning van Aram.
Maar Saul gaf de boden de opdracht David te zoeken en zei: `Breng hem met bed en al bij me; dan dood ik hem.'
Dan moet ge Jehoe, den zoon van Nimsji, tot koning van Israël zalven, en daarna Eliseüs, den zoon van Sjafat uit Abel-Mechola, tot profeet in uw plaats.
De boden gingen naar binnen, maar vonden de huisgoden in het bed en het vlechtsel van geitehaar op de plaats van het hoofd.
Wie dan aan het zwaard van Chazaël ontkomt, zal door Jehoe worden gedood; en wie aan het zwaard van Jehoe ontkomt, dien zal Eliseus doden.
Toen zei Saul tot Mikal: `Waarom heb je me zo bedrogen en mijn vijand laten ontsnappen?' Mikal gaf Saul ten antwoord: `Hij heeft tegen mij gezegd; Laat me gaan, of ik sla je dood.'
Maar zeven duizend man zal Ik in Israël sparen; allen die voor Báal hun knieën niet hebben gebogen, en hem met hun mond niet hebben gekust.
David was intussen gevlucht en had zich in veiligheid gesteld. Hij kwam bij Samuël in Rama en vertelde hem alles wat Saul hem aangedaan had. Daarop ging hij met Samuël heen en zij verbleven in Najot.
Toen hij vandaar was vertrokken, trof hij Eliseus, den zoon van Sjafat, terwijl deze aan het ploegen was. Twaalf koppel ossen gingen voor hem uit; hij zelf bevond zich bij het twaalfde. En terwijl Elias hem voorbijging, wierp hij hem zijn mantel om.
Toen men Saul meldde dat David in Najot bij Rama was,
Terstond verliet Eliseus de ossen, liep Elias achterna, en sprak: Laat mij eerst mijn vader en moeder vaarwel kussen, dan zal ik u volgen. Hij antwoordde: Ga, maar keer onmiddellijk terug; ge weet, wat ik u heb gedaan.
zond Saul boden om David gevangen te nemen. Dezen zagen daar de groep profeten in vervoering, met Samuël aan het hoofd, en de geest van God werd vaardig over de boden van Saul, zodat ook zij in vervoering raakten.
Hierop liep hij terug, nam de koppel ossen, slachtte ze, kookte ze op het ploeghout, en gaf het vlees aan de knechten. Toen ze gegeten hadden, stond hij op, en volgde Elias, om hem te dienen.
Toen men dit aan Saul meldde, zond hij andere boden, maar ook dezen raakten in vervoering. En toen hij weer andere boden zond, een derde groep, raakten ook dezen in vervoering.
Daarom ging hij zelf naar Rama. Bij de grote put in Sekoe aangekomen, vroeg hij: Waar zijn Samuël en David? Men antwoordde hem: In het profetenhuis te Rama.
Daarom ging hij zelf naar Rama. Toen hij bij de grote put in Seku gekomen was, vroeg hij: `Waar zijn Samuël en David?' Men antwoordde hem: `In Najot bij Rama.'
Hij ging dus vandaar naar het profetenhuis te Rama. Maar toen kwam ook op hem de geest van God; al voortgaande profeteerde hij, totdat hij in het profetenhuis te Rama aankwam.
Hij ging dus naar Najot bij Rama. Maar toen werd ook over hem de geest van God vaardig; in vervoering vervolgde hij zijn weg, tot hij in Najot bij Rama aankwam.
Daar rukte hij zich de klederen van het lijf, profeteerde in het bijzijn van Samuël, en bleef heel die dag en nacht naakt liggen. Daarom zegt men: Behoort ook Saul bij de profeten?
Ook hij rukte zich de kleren van het lijf; ook hij was in vervoering, in het bijzijn van Samuël. Tenslotte zakte hij in elkaar en bleef heel die dag en heel die nacht naakt liggen. Daarom zegt men: `Is Saul ook al bij de profeten?'