1 Samuel 18
Alle 2 beschikbare vertalingen
Geruime tijd later, in het derde jaar, werd het woord van Jahweh tot Elias gericht: Ga en verschijn voor Achab; Ik wil weer regen geven over de aarde.
Onmiddellijk na het gesprek van David met Saul vatte Jonatan genegenheid op voor David en ging Jonatan van hem houden als van zichzelf.
Elias vertrok dus, om voor Achab te verschijnen. Intussen was de hongersnood in Samaria zeer hevig geworden.
Saul nam David die dag in zijn dienst en liet hem niet meer naar het ouderlijk huis teruggaan.
Daarom ontbood Achab zijn hofmeester Obadjáhoe. Deze Obadjáhoe was een ijverig dienaar van Jahweh;
Jonatan sloot met David een verbond, omdat hij evenveel van hem hield als van zichzelf.
en toen Izébel de profeten van Jahweh uitroeide, had hij honderd profeten onder zijn bescherming genomen, ze in twee groepen van vijftig in spelonken verborgen, en van spijs en drank voorzien.
Hij trok de mantel uit die hij zelf droeg en gaf hem aan David; ook gaf hij hem zijn kleed, zijn zwaard, zijn boog en zijn gordel.
Achab nu zei tot Obadjáhoe: Kom, laat ons het land doortrekken, naar alle waterbronnen en beken; misschien vinden we gras, om de paarden en muildieren in het leven te houden, zodat we niet al onze beesten verliezen.
Al de tochten waarop Saul David uitstuurde, werden door David tot een goed einde gebracht. Saul plaatste hem dan ook aan het hoofd van het leger. Dit vond bijval bij heel het volk, ook bij de hovelingen van Saul.
Ze verdeelden dus het land onder elkaar, om het te doorkruisen. Achab ging de ene kant uit, en Obadjáhoe de andere.
En het gebeurde bij hun thuiskomst, toen David terugkeerde van zijn overwinning op de Filistijn, dat de vrouwen uit alle steden van Israël koning Saul zingend en dansend tegemoet trokken, met tamboerijnen, vreugdeliederen en triangels.
Terwijl Obadjáhoe op weg was, ontmoette hij opeens Elias. Hij herkende hem, viel voor hem neer, en zei: Zijt gij het, heer Elias?
De dansende vrouwen hieven een beurtzang aan en zongen: `Bij duizenden sloeg Saul ze neer, maar David bij tienduizenden!'
Hij antwoordde hem: Ja; ga dus maar aan uw meester zeggen, dat Elias er is.
Saul was zeer ontstemd en ergerde zich hevig aan die woorden; hij zei: `Aan David geven zij tienduizenden, aan mij duizenden; alleen het koningschap ontbreekt hem nog maar!'
Maar Obadjáhoe zeide: Wat heb ik misdaan, dat gij mij, uw dienaar, aan Achab overlevert, om mij te doden?
Vanaf dat ogenblik bekeek Saul David met afgunst.
Zo waar Jahweh, uw God leeft; er is geen volk of koninkrijk, of Achab heeft er u laten zoeken. En wanneer men verzekerde, dat gij er niet waart, dan liet hij dat koninkrijk of dat volk zweren, dat het u niet vinden kon.
De volgende dag maakte een boze demon zich van Saul meester in zijn huis, en hij raakte buiten zichzelf. Terwijl David, zoals gewoonlijk, op de citer speelde,
En nu zegt gij: "Ga aan uw meester zeggen, dat Elias er is."
wierp Saul de lans die hij in zijn hand had naar David om hem aan de muur te steken. Maar David wist hem te ontwijken, tot tweemaal toe.
Weet ge, hoe het zal gaan? Wanneer ik hier weg ben, neemt de geest van Jahweh u op,
Nu begon Saul David te vrezen, want Jahwe was met hem, terwijl Hij van Saul was geweken.
Heeft men u, mijn heer, dan niet verteld, wat ik gedaan heb, toen Izébel de profeten van Jahweh vermoordde; dat ik toen honderd profeten van Jahweh in twee groepen van vijftig in een grot heb verborgen, en ze van spijs en drank heb voorzien?
Daarom verwijderde Saul David uit zijn omgeving en stelde hem aan als hoofdman van duizend. Aan het hoofd van krijgsvolk rukte hij uit en keerde hij terug.
En nu zegt gij: "Ga aan uw meester zeggen, dat Elias er is." Hij vermoordt mij zeker.
Alles wat David ondernam bracht hij tot een goed einde, want Jahwe was met hem.
Maar Elias verzekerde: Zo waar Jahweh der heirscharen leeft, voor wiens aanschijn ik sta: ik verschijn vandaag nog voor Achab.
Toen Saul de successen van David zag, werd hij bang voor hem,
Nu ging Obadjáhoe naar Achab, om het hem te berichten. En Achab begaf zich op weg naar Elias.
maar heel Israël en Juda hadden David lief, omdat hij aan het hoofd van het krijgsvolk uittrok en terugkeerde.
Zodra hij hem zag, riep hij hem toe: Zijt gij daar eindelijk, onheilstichter in Israël?
Eens zei Saul tot David: `Hier is Merab, mijn oudste dochter; haar zal ik u tot vrouw geven, op voorwaarde dat u in mijn dienst een dapper man bent en de oorlogen van Jahwe voert.' Saul dacht: `Niet mijn hand moet zich tegen hem keren, maar de hand van de Filistijnen.'
Maar hij antwoordde: Niet ik heb onheil over Israël gebracht, maar gij en het huis van uw vader; want gij hebt Jahweh verlaten, om de Báals te dienen.
Maar David zei tot Saul: `Wie ben ik, en wat betekenen in Israël mijn verwanten, het geslacht van mijn vader, dat ik de schoonzoon van de koning zou worden?'
Maar laat heel Israël op de berg Karmel bijeen roepen, tegelijk met de vierhonderd vijftig profeten van Báal, die aan de tafel van Izébel eten.
Toen dan ook de tijd gekomen was dat Merab, de dochter van Saul, aan David gegeven kon worden, werd zij als vrouw gegeven aan Adriël, de Mecholatiet.
Achab liet toen heel Israël met al de profeten op de berg Karmel bijeenroepen.
Maar Mikal, een andere dochter van Saul, werd verliefd op David. Toen dit aan Saul verteld werd, was hij niet ontevreden.
Nu verscheen Elias voor het verzamelde volk en sprak: Hoe lang blijft ge nog op twee gedachten hinken? Als Jahweh God is, dien Hem dan; is het Báal, dan moet ge Báal dienen.
Hij dacht namelijk: `Ik zal hem Mikal beloven; dan wordt zij een valstrik voor hem, zodat de Filistijnen de hand aan hem kunnen slaan.' Saul zei opnieuw tot David: `U kunt vandaag nog mijn schoonzoon worden.'
Toen sprak Elias tot het volk: Ik sta hier alleen als de enig overgebleven profeet van Jahweh; de profeten van Báal zijn vierhonderd vijftig man sterk.
Hij gaf zijn hovelingen de opdracht: `Praat eens vertrouwelijk met David en zegt hem: De koning is op u gesteld en al zijn hovelingen mogen u graag; u moet de schoonzoon van de koning worden.'
Geef ons nu twee stieren; laat hen er een uitkiezen, hem in stukken houwen en op het hout leggen, maar zonder vuur aan te steken; dan zal ik den anderen stier gereed maken en op het hout leggen, ook zonder vuur aan te steken.
De hovelingen gaven hem dit te verstaan. Maar David zei: `Denkt u dat het zo gemakkelijk is de schoonzoon van de koning te worden? Ik ben maar een arme man van onaanzienlijke afkomst!'
Roept gij dan uw god aan; en ik zal Jahweh aanroepen. Hij, die antwoordt door het vuur, die is God! Heel het volk riep: Dat is goed!
En de hovelingen vertelden Saul wat David gezegd had.
Nu sprak Elias tot de Báalsprofeten: Kiest gij nu het eerst een stier uit, en maakt hem gereed; want gij zijt het talrijkst. Roept dan uw god aan, maar zonder vuur aan te steken.
Toen zei Saul: `Dit moet u tegen David zeggen: `De koning verlangt van u geen andere bruidsprijs dan honderd voorhuiden van Filistijnen, als bewijs dat wraak genomen is op de vijanden van de koning.' Saul rekende er namelijk op dat David zo in de handen van de Filistijnen zou vallen.
Zij namen dus een stier, maakten hem gereed en riepen Báal aan van de morgen tot de middag. Ze schreeuwden: Geef ons antwoord; Báal, geef ons antwoord! Maar er kwam geen geluid en geen antwoord, hoe ze ook sprongen om het altaar, dat ze hadden gebouwd.
Toen Sauls hovelingen dit voorstel aan David mededeelden, leek het hem mogelijk, zo de schoonzoon van de koning te worden. Voor de tijd verstreken was,
Toen het middag geworden was, begon Elias de spot met hen te drijven en zei: Roept toch wat harder; hij is immers een god. Hij zal in gedachten verzonken zijn, of aan het werk, of wel op reis; misschien slaapt hij wel en moet hij gewekt worden!
trok David met zijn mannen uit, doodde tweehonderd Filistijnen en bracht hun voorhuiden mee; daarmee voldeden zij aan de eis van de koning, zodat David de schoonzoon van de koning kon worden. En Saul gaf hem zijn dochter Mikal als vrouw.
Intussen bleven ze schreeuwen, en kerfden ze zich naar gewoonte met zwaarden en lansen, zodat het bloed langs hen afdroop.
Saul zag steeds meer dat Jahwe met David was. Mikal, de dochter van Saul, had David lief.
Zo ging de middag voorbij; en nog bleven ze razen tot aan de tijd voor het avondoffer; maar er kwam geen geluid en geen antwoord, geen teken van leven.
Saul werd nog bevreesder voor David en hij bleef David vijandig gezind altijddoor.
Nu sprak Elias tot het verzamelde volk: Komt dichterbij. En heel het volk kwam naar hem toe. Toen richtte hij het altaar van Jahweh weer op, dat men vernield had.
Telkens als de vorsten van de Filistijnen uitrukten en de dienaren van Saul met hen streden, had David meer succes dan de anderen. Zo werd zijn naam zeer beroemd.
Hij nam twaalf stenen volgens het getal van de stammen der kinderen van Jakob, tot wien Jahweh gesproken had: Ge zult Israël heten.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Van die stenen bouwde hij een altaar voor Jahweh. Daarna maakte hij rondom het altaar een groeve, waarin ruimte genoeg was voor twee maten zaaikoren.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Vervolgens stapelde hij het hout op, hakte den stier in stukken en legde hem op het hout.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Nu beval hij: Vult vier kruiken met water, en giet die over het brandoffer uit en over het hout. Toen ze dit gedaan hadden, zeide hij: Nog eens. Daarna: Nu voor de derde keer. En ze deden het tot driemaal toe,
Niet beschikbaar in deze vertaling
zodat het water langs alle kanten van het altaar stroomde. Toen liet hij ook nog de groeve met water vullen.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Nu trad de profeet Elias vooruit en sprak: Jahweh, God van Abraham, Isaäk en Israël; toon heden, dat Gij God zijt in Israël, en dat ik uw dienaar ben, die dit alles op uw bevel heb gedaan.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Geef mij antwoord; Jahweh, geef mij antwoord, opdat dit volk wete, dat Gij God zijt, o Jahweh, en dat Gij weer hun hart tot u trekt!
Niet beschikbaar in deze vertaling
En het vuur van Jahweh sloeg neer, verteerde het brandoffer met het hout, de stenen en het stof, en slurpte zelfs het water weg, dat in de groeve stond.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Toen de Israëlieten dit zagen, vielen ze aanbiddend neer, en riepen: Jahweh is God; Jahweh is God!
Niet beschikbaar in deze vertaling
Nu gaf Elias bevel: Grijpt de profeten van Báal, en laat niemand van hen ontsnappen. Ze grepen hen, en Elias liet ze naar de beek Kisjon brengen, waar hij ze doodde.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Daarna sprak Elias tot Achab: Ga nu eten en drinken; want ik hoor reeds het ruisen van regen.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Terwijl Achab heenging, om te eten en te drinken, beklom Elias de top van de Karmel, boog zich ter aarde en legde zijn aangezicht tussen de knieën.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Vervolgens sprak hij tot zijn knecht: Ga nog wat hoger, en kijk in de richting van de zee. Hij ging hogerop kijken, maar kwam zeggen, dat er niets te zien was. Maar Elias beval hem tot zevenmaal toe, te gaan kijken.
Niet beschikbaar in deze vertaling
En de zevende maal zei de knecht: Ik zie een wolkje uit zee opkomen, niet groter dan een mensenhand. Nu beval hij, aan Achab te gaan zeggen: Span in en rijd weg, anders zal de regen het u nog beletten.
Niet beschikbaar in deze vertaling
En terwijl Achab in zijn wagen steeg en naar Jizreël reed, werd de hemel opeens met jagende wolken bedekt en begon het hevig te regenen. Achab steeg in zijn wagen en reed naar Jizreël.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Maar toen kwam de hand van Jahweh op Elias; deze omgordde zijn lenden, en liep voor de wagen van Achab uit, tot hij Jizreël bereikte.
Niet beschikbaar in deze vertaling