1 Samuel 15
Alle 2 beschikbare vertalingen
In het achttiende regeringsjaar van Jeroboam, den zoon van Nebat, werd Abias koning van Juda.
Samuël sprak tot Saul: `Mij heeft Jahwe gezonden om u te zalven tot koning over zijn volk, over Israël; luister dus naar het woord van Jahwe.
Hij regeerde drie jaar te Jerusalem. Zijn moeder heette Maäka, en was de dochter van Oeriël uit Giba.
Dit zegt Jahwe van de machten: Ik ga de Amalekieten straffen, want zij hebben Israël de weg versperd, toen het optrok uit Egypte.
Hij bedreef al de zonden, die vroeger zijn vader gedaan had, en zijn hart behoorde niet onverdeeld aan Jahweh, zijn God, zoals het hart van zijn vader David.
Rukt dus uit en slaat de Amalekieten neer en voltrekt de ban aan alles wat hun toebehoort; spaart hen niet, maar brengt allen ter dood, mannen en vrouwen, kinderen en zuigelingen, runderen en schapen, kamelen en ezels.'
Maar terwille van David schonk Jahweh, zijn God, hem een licht te Jerusalem, door zijn zoon na hem aan te stellen en Jerusalem te laten voortbestaan.
Saul riep het volk op naar Telam en telde het: tweehonderdduizend man voetvolk en tienduizend Judeeërs.
Want David had steeds gedaan wat goed was in de ogen van Jahweh, en was zijn leven lang niet afgeweken van al zijn geboden.
Toen Saul de stad van de Amalekieten bereikt had, legde hij troepen in hinderlaag in de bedding van een beek.
-
Hij zei tot de Kenieten: `Verwijdert u en trekt weg van de Amalekieten; anders zou ik u tegelijk met hen vernietigen, terwijl u Israël toch trouw hebt bewezen, toen het optrok uit Egypte.' Daarop trokken de Kenieten zich uit Amalek terug.
De verdere geschiedenis van Abias, met al wat hij deed, is beschreven in het boek der kronieken van de koningen van Juda. Ook tussen Abias en Jeroboam werd oorlog gevoerd.
En Saul versloeg de Amalekieten in het gebied tussen Chawila en Sur, dat ten oosten van Egypte ligt.
Abias ging bij zijn vaderen te ruste, en werd in de Davidstad begraven. Zijn zoon Asa volgde hem op.
Agag, de koning van de Amalekieten, kreeg hij levend in handen. Aan het volk voltrok Saul de ban met het zwaard,
In het twintigste jaar der regering van Jeroboam over Israël werd Asa koning van Juda5.
maar hij en zijn mannen spaarden Agag en de beste en vetste schapen, runderen en lammeren, alles wat waardevol was. Daaraan wilden zij de ban niet voltrekken, maar aan het ondeugdelijke of waardeloze voltrokken zij de ban wel.
Hij regeerde een en veertig jaar te Jerusalem. Zijn moeder heette Maäka, en was de dochter van Abisjalom.
Toen werd het woord van Jahwe gericht tot Samuël:
Evenals zijn vader David deed Asa wat goed was in de ogen van Jahweh.
`Ik heb spijt dat Ik Saul tot koning heb aangesteld, want hij heeft zich van Mij afgekeerd en mijn bevelen niet uitgevoerd.' Samuël was daar diep bedroefd om en riep heel de nacht tot Jahwe.
Hij verdreef de verminkten uit het land en verwijderde al de schandgoden, die zijn vaderen gemaakt hadden.
's Morgens vroeg trachtte Samuël Saul te ontmoeten, maar men vertelde hem: `Saul is naar Karmel gegaan en heeft daar een gedenkteken opgericht; toen is hij verder getrokken en afgedaald naar Gilgal.'
Ook zette hij zijn moeder Maäka als gebiedster af, omdat zij een schandbeeld van Asjera gemaakt had. Asa sloeg dit schandbeeld neer en verbrandde het in het Kedrondal.
Samuël ging naar Saul toe en Saul zei tot hem: `Wees gezegend door Jahwe; ik heb het bevel van Jahwe uitgevoerd.'
En ofschoon de offerhoogten niet werden afgeschaft, bleef Asa toch zijn leven lang Jahweh onverdeeld trouw.
Maar Samuël vroeg: `Wat betekent dan dat geblaat van schapen en dat geloei van koeien dat ik hoor?'
Met de wijgeschenken van zijn vader bracht hij ook zijn eigen wijgeschenken naar de tempel van Jahweh: zilver, goud en andere voorwerpen.
Saul antwoordde: `Die heeft men van Amalek meegebracht. Het volk heeft de beste schapen en runderen gespaard om offers te brengen ter ere van Jahwe uw God. Aan de rest hebben wij de ban voltrokken.'
Er was voortdurend oorlog tussen Asa en Basja, den koning van Israël.
Nu zei Samuël tot Saul: `Houd maar op; ik zal u verkondigen wat Jahwe mij deze nacht gezegd heeft.' Saul antwoordde: `Spreek.'
Eens trok Basja, de koning van Israël, naar Juda op, en versterkte Rama, om te beletten, dat er nog iemand van Asa, den koning van Juda, het land in- of uitging.
Samuël zei: `U kunt u zelf wel onbelangrijk achten, maar toch bent u het hoofd van de stammen van Israël, want Jahwe heeft u tot koning over Israël gezalfd.
Maar Asa nam al het zilver en het goud, dat nog in de schatkamers van de tempel van Jahweh en van het koninklijk paleis was overgebleven, en zond er zijn beambten mee naar Ben-Hadad, den zoon van Tabrimmon, den zoon van Chezjon, den koning van Aram, die te Damascus woonde. Hij liet hem zeggen:
Jahwe heeft u uitgezonden met de opdracht: Trek op tegen de Amalekieten, voltrek de ban aan die zondaars en strijd tegen hen tot gij ze hebt uitgeroeid.
Laat ons een verbond sluiten, zoals er een bestond tussen mijn vader en uw vader. Hierbij zend ik u een geschenk in zilver en goud. Verbreek dus uw verbond met Basja, den koning van Israël; dan zal hij wel van mij wegtrekken.
Waarom heb u dan niet naar Jahwe geluisterd, maar u op de buit geworpen en gedaan wat Jahwe mishaagt?'
Ben-Hadad willigde het verzoek van koning Asa in; hij zond zijn legeroversten naar de steden van Israël, en overweldigde Ijjon, Dan, Abel-Bet-Maäka, heel Gennezaret met het hele land van Neftali.
Toen zei Saul tot Samuël: `Maar ik heb toch naar Jahwe geluisterd en ik ben toch gegaan waar Jahwe mij zond; ik heb Agag, de koning van Amalek, meegebracht aan de Amalekieten de ban voltrokken.
Toen Basja dit hoorde, hield hij op Rama te versterken, en keerde naar Tirsa terug.
Het volk heeft uit de buit schapen en runderen genomen, het beste van wat onder de banvloek lag, om in Gilgal offers te brengen aan Jahwe uw God.'
Nu riep Asa heel Juda op; niemand werd vrijgesteld. Zij droegen de stenen en het hout, waar Basja mee aan het bouwen was geweest, van Rama weg, en koning Asja verstrekte daarmee Géba van Benjamin, en Mispa.
Maar Samuël sprak: `Zouden brand - en slachtoffers Jahwe even lief zijn als gehoorzaamheid aan zijn woord?' Neen, gehoorzamen is beter dan offeren, volgzaamheid meer waard dan het vet van bokken.
De verdere geschiedenis van Asa, met al zijn daden en krijgsverrichtingen, en de steden, die hij heeft gebouwd, is beschreven in het boek der kronieken van de koningen van Juda. Op zijn oude dag kreeg hij een ziekte aan zijn voeten.
Weerspannigheid staat gelijk met de zonde van toverij, ongezeglijkheid met afgodendienst. Omdat u het woord van Jahwe verworpen hebt, heeft Jahwe u verworpen en zult u geen koning meer zijn.'
Hij ging bij zijn vaderen te ruste, en werd in de stad van zijn vader David begraven. Zijn zoon Josafat volgde hem op.
Toen zei Saul tot Samuël: `Ik heb gezondigd, want ik heb het woord van Jahwe, uw opdracht, overtreden; ik was bang voor het volk en heb naar hen geluisterd.
In het tweede jaar der regering van Asa over Juda werd Nadab, de zoon van Jeroboam, koning van Israël. Hij regeerde twee jaar over Israël.
Vergeef mij mijn zonde en ga met mij mee; dan zal ik mij voor Jahwe neerbuigen.'
Hij deed wat kwaad was in de ogen van Jahweh; hij volgde het wangedrag van zijn vader, en beging de zonden, waartoe deze Israël had verleid.
Maar Samuël zei tot Saul: `Ik ga niet met u mee, want u hebt het woord van Jahwe verworpen en nu heeft Hij u verworpen; u zult geen koning meer zijn over Israël.'
Basja, de zoon van Achi-ja, uit het huis van Ossakar, smeedde een samenzwering tegen hem. Hij vermoordde Nadab bij Gibbeton, een filistijnse stad, terwijl Nadab met heel Israël Gibbeton belegerde.
Toen Samuël zich omdraaide om heen te gaan, greep Saul hem vast aan een slip van zijn mantel, maar die scheurde af.
Basja doodde hem in het derde jaar der regering van Asa over Juda, en werd koning in zijn plaats.
Nu zei Samuël tot hem: `Heden heeft Jahwe het koningschap van u losgescheurd en Hij geeft het aan een ander, die beter is dan u.
Zodra hij aan de regering kwam, moordde hij het hele huis van Jeroboam uit; hij vernietigde heel zijn geslacht, en liet er geen levend wezen van over. Dit geschiedde volgens het woord, dat Jahweh door zijn dienaar Achi-ja uit Sjilo gesproken had,
En bedenk wel: de Heerlijkheid van Israël liegt niet en kent geen berouw; Hij is immers geen mens dat hij terug zou komen op een besluit!'
wegens de zonden, die Jeroboam had begaan, en waartoe hij Israël had verleid, om Jahweh, den God van Israël, te tergen.
Toen zei Saul: `Ik heb gezondigd, maar bewijs mij niettemin de eer, met mij mee te komen ten aanschouwen van de oudsten van mijn volk en ten aanschouwen van Israël, wanneer ik mij ga neerbuigen voor Jahwe uw God.'
De verdere geschiedenis van Nadab, met al zijn daden, is beschreven in het boek der kronieken van de koningen van Israël.
Daarom begeleidde Samuël Saul, toen deze zich voor Jahwe ging neerbuigen.
-
Vervolgens zei Samuël: `Breng Agag, de koning van Amalek, bij me.' Welgemoed kwam Agag op hem toe en zei: `De bittere dood is dus geweken!'
In het derde jaar der regering van Asa over Juda, werd Basja, de zoon van Achi-ja, koning van Israël. Hij regeerde vier en twintig jaar te Tirsa.
Maar Samuël zei: `Uw zwaard heeft vrouwen hun kinderen ontnomen. Nu wordt ook uw moeder een vrouw zonder zoon.' En Samuël hakte Agag in stukken, voor het aanschijn van Jahwe te Gilgal.
Hij deed wat kwaad was in de ogen van Jahweh; hij volgde het wangedrag van Jeroboam, en beging de zonde, waartoe deze Israël had verleid.
Daarna ging Samuël naar Rama en Saul keerde terug naar zijn huis te Gibea van Saul.
Tot aan zijn stervensdag toe zag Samuël Saul niet meer terug. Daar Samuël echter over Saul bleef treuren, omdat het Jahweh berouwd had, dat Hij hem tot koning over Israël had aangesteld.
Daarna zag Samuël Saul niet meer terug, tot de dag van zijn dood toe. Samuël bleef om Saul treuren, omdat het Jahwe berouwd had dat Hij Saul tot koning over Israël had aangesteld.