1 Samuel 12
Alle 2 beschikbare vertalingen
Daar heel Israël nu te Sikem bijeenkwam, om Roboam tot koning uit te roepen, ging ook deze er heen.
Samuël sprak tot de Israëlieten: `U ziet dat ik naar u geluisterd heb, naar alles wat u mij hebt gezegd, en dat ik een koning over u heb aangesteld.
Zodra Jeroboam, de zoon van Nebat, die nog steeds in Egypte verbleef, waar hij voor Salomon was gevlucht, dit alles vernam, keerde hij zo haastig mogelijk uit Egypte terug, en begaf zich naar zijn vaderstad Sereda, in het gebergte van Efraïm.
Daar staat nu de koning die u voorgaat. Ik ben nu oud en grijs geworden en mijn zonen hebben hun plaats onder u. Vanaf mijn jonge jaren tot de dag van heden ben ik u voorgegaan.
Maar ze zeiden tot Roboam:
Hier sta ik: leg nu over mij uw verklaring af ten overstaan van Jahwe en van zijn gezalfde. Heb ik ooit van iemand een rund afgenomen? Heb ik ooit van iemand een ezel afgenomen? Heb ik ooit iemand benadeeld of iemand verdrukt? Heb ik ooit van iemand een geschenk aangenomen om van hem iets door de vingers te zien? Dan zal ik het teruggeven.'
Uw vader heeft ons een zwaar juk opgelegd; verlicht gij nu de harde dienstbaarheid, waartoe uw vader ons dwong, en het zware juk, dat hij ons heeft opgelegd, en wij zullen u dienen.
Maar de Israëlieten zeiden: `Neen, u hebt ons niet benadeeld, u hebt ons niet verdrukt en van niemand hebt u wat dan ook aangenomen.'
Hij antwoordde: Gaat heen tot overmorgen, en komt dan bij mij terug. Toen het volk weg was,
Toen sprak Samuël tot hen: `Jahwe is dus getuige en heden is ook zijn gezalfde getuige dat u niets van mij te vorderen hebt!' En zij antwoordden: `Zo is het!'
ging koning Roboam te rade bij de bejaarde mannen, die bij het leven van koning Salomon diens vertrouwelingen waren geweest, en vroeg hun: Wat raadt gij mij, dit volk te antwoorden?
Nu zei Samuël tot het volk: `Jahwe is het die Mozes en A„ron heeft doen optreden en uw vaderen uit Egypte heeft geleid.
Ze zeiden hem: Wanneer ge dit volk nu ter wille zijt en het een goedgunstig antwoord geeft, zal het u voor altijd dienen.
Welnu, stelt u op, dan zal ik, ten overstaan van Jahwe, u als uw rechter alle weldaden voorhouden die Jahwe u en uw vaderen heeft bewezen.
Maar hij verwierp de raad, die de bejaarde mannen gegeven hadden, en ging te rade bij de jongelieden, die met hem waren opgegroeid, en nu zijn vertrouwelingen waren.
Toen Jakob in Egypte gekomen was en uw vaderen tot Jahwe riepen, zond Jahwe Mozes en A„ron, die uw vaderen uit Egypte leidden en hun hier een woonplaats gaven.
Hij zeide hun: Wat raadt gij mij, dit volk te antwoorden, dat mij heeft durven zeggen:
Maar uw vaderen vergaten Jahwe, hun God; daarom leverde Hij hen over aan Sisera, de legeraanvoerder van Hasor, aan de Filistijnen en aan de koning van Moab, die de strijd met hen aanbonden.
En de jonge mannen, die met hem waren opgegroeid, zeiden hem: Dit moet ge antwoorden aan dit volk, dat tot u durfde zeggen: "Uw vader heeft ons een zwaar juk opgelegd;
Toen riepen zij weer tot Jahwe en zeiden: Wij hebben gezondigd, want wij hebben Jahwe verlaten en de Baäls en Astarten gediend; bevrijd ons toch uit de macht van onze vijanden, en wij zullen U dienen.
Heeft mijn vader u een zwaar juk opgelegd, ik zal uw juk nog verzwaren; heeft mijn vader u met zwepen getuchtigd, ik zal het met schorpioenen doen.
Daarop zond Jahwe Jerubbaal, Bedan, Jefta en Samuël, en bevrijdde u uit de macht van uw vijanden rondom, zodat u veilig kon wonen.
Toen nu heel het volk, op het bevel van den koning, overmorgen bij hem terug te komen, na drie dagen bij Roboam kwam,
Maar toen u Nachas, de koning van de Ammonieten, op u af zag komen, hebt u, terwijl Jahwe uw God toch uw koning is, tot mij gezegd: Een koning moet over ons heersen!
gaf de koning een hard antwoord aan het volk. Want hij stoorde zich niet aan de raad, die de bejaarde mannen hem hadden gegeven;
Welnu, daar staat dan de koning, die u gewild hebt, om wie u gevraagd hebt. Jahwe heeft hem u gegeven.
maar volgens de raad der jongelieden zeide hij hun: Heeft mijn vader u een zwaar juk opgelegd, ik zal het nog verzwaren; heeft mijn vader u met zwepen getuchtigd, ik zal het met schorpioenen doen.
Als u, zowel uzelf als de koning die over u heerst, Jahwe nu maar vreest, Hem dient, naar Hem luistert, zijn gebod niet veracht en Hem volgt!
De koning was dus het volk niet ter wille; want Jahweh had het zo beschikt, om zijn belofte te houden, die Hij door Achi-ja van Sjilo aan Jeroboam, den zoon van Nebat, had gedaan.
Maar als u niet naar Jahwe luistert en als u zijn gebod veracht, dan zal zijn hand op u neerkomen, net als op uw vaderen.
Toen heel Israël dus zag, dat de koning hun niet ter wille was, riep het volk den koning toe: Wat hebben wij met David te maken? We hebben niets uit te staan met den
Gaat nu staan en let op, want Jahwe zal voor uw ogen iets groots gaan doen.
En Roboam werd koning alleen over de Israëlieten, die in de steden van Juda woonden.
Het is nu de tijd van de tarweoogst. Welnu, ik zal Jahwe aanroepen en Hij zal het laten donderen en regenen. Dan zult u zien en begrijpen, hoe verkeerd u tegenover Jahwe hebt gehandeld door een koning te vragen.'
Wel vaardigde koning Roboam den leider van de arbeidsdienst, Adoniram, nog af, maar heel Israël stenigde hem dood, en koning Roboam moest overhaast zijn wagen bestijgen, om nog naar Jerusalem te kunnen vluchten.
Toen riep Samuël Jahwe aan en Jahwe liet het donderen en regenen, die dag,
Zo scheurde Israël zich van het huis van David los; dit bleef zo tot op de huidige dag.
zodat het volk diep ontzag kreeg voor Jahwe en ook voor Samuël. En het volk zei tot Samuël: `Bid voor uw dienaren tot Jahwe uw God dat het niet onze dood wordt, nu wij bij al onze zonden ook nog misdaan hebben door een koning te vragen.'
Toen heel Israël nu hoorde, dat Jeroboam was teruggekeerd, lieten ze hem naar een volksvergadering ontbieden en riepen hem tot koning uit over heel Israël. Alleen de stam Juda bleef David trouw.
Maar Samuël zei tot het volk: `Ook al hebt u dit kwaad gedaan, u hoeft niet bevreesd te zijn, zolang u Jahwe niet verlaat en Hem dient met heel uw hart.
Zodra Roboam nu te Jerusalem was aangekomen, verzamelde hij heel het huis van Juda en de stam Benjamin, wel honderdtachtig duizend strijdbare mannen, om tegen het huis van Israël oorlog te voeren en het koningschap voor Roboam, den zoon van Salomon, terug te winnen.
Verlaat Hem niet om achter nietswaardigheden aan te lopen: zij kunnen niet helpen en niet bevrijden, want ze zijn niets waard.
Maar het woord van God werd tot den Godsman Sjemaja gericht:
Jahwe zal zijn volk niet verwerpen, omwille van zijn grote naam, want Hij heeft besloten van u zijn volk te maken.
Zeg aan Roboam, den zoon van Salomon, en koning van Juda, en aan heel het huis van Juda en Benjamin en het overige volk:
Er is ook geen sprake van dat ik tegen Jahwe zal zondigen door niet langer voor u te bidden. Ik zal u de goede en rechte weg blijven wijzen.
Zo spreekt Jahweh! Trekt niet op en voert geen oorlog tegen uw broeders, de zonen van Israël! Iedereen kere terug naar zijn huis; want door Mij is dit alles beschikt. Zij luisterden naar Jahweh en keerden terug, zoals Hij bevolen had.
Maar u moet Jahwe vrezen en Hem trouw en met heel uw hart dienen; u ziet toch de grote dingen die Hij voor u gedaan heeft!
Jeroboam versterkte nu Sikem in het gebergte van Efraïm, en vestigde zich daar. Later trok hij er weg, en versterkte Penoeël.
Volhardt u echter in uw boosheid, dan wordt u weggevaagd, u en uw koning!'
Maar Jeroboam dacht bij zichzelf: Tenslotte zal het koninkrijk toch weer aan het huis van David komen.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Want wanneer dit volk naar Jerusalem blijft trekken, om in de tempel van Jahweh offers op te dragen, dan zal het hart van het volk zich weer hechten aan Roboam, den koning van Juda, zijn heer; dan vermoorden ze mij en keren tot Roboam, den koning van Juda, terug.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Na rijp beraad liet de koning twee gouden kalveren maken. Toen sprak hij tot het volk: Lang genoeg zijt gij naar Jerusalem gegaan. Ziehier, Israël, uw goden, die u uit Egypte hebben geleid!
Niet beschikbaar in deze vertaling
Het ene plaatste hij te Betel, en het andere bracht hij naar Dan.
Niet beschikbaar in deze vertaling
En dit werd voor Israël de oorzaak van zijn zonde; want het volk ging nu eens naar Dan, om bij het ene, en dan weer naar Betel, om bij het andere te bidden.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Verder bouwde hij tempels op de offerhoogten, en stelde uit het gewone volk priesters aan, die geen levieten waren.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Bovendien voerde Jeroboam op de vijftiende dag van de achtste maand een feest in, gelijk aan het feest, dat in Juda gevierd werd. Dan besteeg hij het altaar, dat hij te Betel had opgericht, om aan de kalveren te offeren, die hij had laten vervaardigen. Te Betel plaatste hij de priesters, die hij voor de offerhoogten had aangesteld.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Zo besteeg hij eens op de vijftiende dag van de achtste maand, die hij zelf voor het feest der Israëlieten had aangewezen, het altaar, dat hij te Betel had opgericht. Maar toen hij op het altaar was gaan staan om te offeren,
Niet beschikbaar in deze vertaling